Friday, March 11, 2011

Grote filantropen zorgen voor quick fix

Vice Versa - vakblad over ontwikkelingssamenwerking

Het Institute of Social Studies (ISS) in Den Haag organiseert een reeks publieke debatten over de keuzes en uitdagingen in ontwikkelingssamenwerking. Vandaag een verslag van het debat over de betrokkenheid van de private sector in ontwikkelingssamenwerking.

'De grote filantropen', zo omschrijft Dr. Michael Edwards de grote bedrijven die aan ontwikkelingssamenwerking doen. Het bedrijfsleven gaat een steeds grotere rol spelen in ontwikkelingssamenwerking: denk aan de Gates Foundation, de Rockefeller Foundation en de Ford Foundation. De effectiviteit van deze trend wordt echter in twijfel getrokken tijdens het debat. Met het dichten van financiële gaten zorgt het bedrijfsleven enkel voor een quick fix in ontwikkelingshulp. De aanpak ondermijnt de structurele opbouw van de democratie, onder andere die van sociale instituties en ondernemerstalent. Als voormalig directeur van de Ford Foundation en schrijver van het boek 'Small change: Why business will not save the world' presenteert Edwards zichzelf als ervaringsdeskundige.

Solidair winstbejag

Edwards neemt plaats op de spreekstoel en hij steekt energiek van wal. Grote bedrijven die met filantropisch grote bedragen hun steentje proberen bij te dragen aan een betere wereld zorgen voor een overaanbod aan gebruiksvoorwerpen, techniek en ICT op de lokale markt. Daarmee worden de processen verdrukt die anders vanuit de maatschappij zouden ontstaan. Bovendien zijn ze er voornamelijk op uit hun eigen marktpositie te versterken, en zijn ze niet ingebed in de lokale handel. Immers, veel bedrijven starten parallelle leveringssystemen, omdat de bedrijven goederen sneller geleverd willen hebben dan de lokale systemen aankunnen. 'Als de bedrijven echt de wereld willen redden zijn er andere mogelijkheden, zoals het geven van hogere salarissen aan hun arbeiders', aldus Edwards.

Filantropie is volgens hem de gemakkelijkste manier om solidair bezig te zijn: 'De bedrijven hoeven geen dure interne structurele verandering door te voeren. De landen worden afhankelijk van de levering van de goederen. Zo creëren de bedrijven een monopolie op de lokale markt. Tevens worden de hoge filantropische bedragen met hoge winstmarges geïnvesteerd. En niet te vergeten: de bedrijven worden als helden onthaald.'

Edwards gaat met zijn kritiek in tegen de hype om het bedrijfsleven te stimuleren aan ontwikkelingssamenwerking te doen. Deze hype komt voort uit de gedachtegang dat betrokkenheid van het bedrijfsleven een boost geeft aan de lokale economie. Deze mening overheerst ook in de zaal. Het bedrijfsleven moet gezien worden als aanjager van innovatie en een creatieve speler in ontwikkelingssamenwerking. Het publiek bestaat veelal uit mensen uit de NGO-sector, waarvan velen betrokken zijn in samenwerkingsprojecten met het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden.

Advocaat van de duivel

Het debat krijgt een interessante wending wanneer prof. Alan Fowler van het ISS de positie van de 'Devil's Advocate' inneemt (de eigenlijke tegenstander was onverwacht verhinderd). Hij keert de redenatie om. Hij beweert dat het handelen van bedrijven in ontwikkelingslanden het licht werpt op het disfunctioneren van de democratische systemen in het land. Daarmee is de betrokkenheid alsnog waardevol omdat dit het debat over de democratisering aanwakkert. Naar zijn mening is de betrokkenheid van de private sector een proces dat dermate jong is dat perfectionering mogelijk moet zijn. De betrokkenheid van bedrijven moeten we daarom niet uit de weg gaan, maar sturen. Bovendien is het geld naar zijn mening meer dan welkom: 'Is het niet beter dat Bill Gates zijn geld aan een goed doel geeft in plaats van zijn hond?' Edwards reageert resoluut: 'En Hitler was zo slecht nog niet.' Hij vindt de 'beter iets dan niets'-redenatie niet geldig.

Initiatieven uit de gemeenschap

Edwards ziet liever dat het geld besteed wordt aan initiatieven die vanuit de gemeenschap ontstaan, waar de gemeenschap tevens zeggenschap over heeft: 'Filantropie is gezond wanneer iedereen kan delen en mee kan doen.' De grote bedrijven zouden moeten investeringen op kleine schaal; investeren in de 'burgerfilantropie', ook wel grassroots initiatieven. Deze hebben de toekomst vindt hij. Indien de grote bedrijven echt belangrijk werk willen doen, steunen ze die grassroots initiatieven.

Bovendien moet het bedrijfsleven de controle overhevelen naar de gemeenschap zodat het geld besteed wordt op een manier die functioneel is voor de lokale context. Het is de vraag hoeveel bedrijven nog aan internationale solidariteit zouden doen wanneer de prikkel wegvalt een nieuwe afzetmarkt te creëren. Er lijken in het debat twee spelers; de NGO sector die de solidariteit beter bewaart, en de private sector die de kennis over ondernemerschap bezit. Nu het aantal samenwerkingsverbanden toeneemt, neemt hopelijk de kennis van ondernemerschap toe in de NGO sector. Want de achterliggende vraag rijst: waarom is het bedrijfsleven degene die in de trend springt van internationaal ondernemerschap? Misschien is het tijd voor de NGO sector om haar capaciteiten op te krikken.

Sent with Reeder