Thursday, June 13, 2013

Can a “Like” Save a Life?

SSIR Opinion & Analysis

By Julie Dixon

UNICEF Sweden issued a bold call to its social media supporters two months ago: Don't "Like" us; give us your money.

Though it likely caused more uproar among those of us in the "social media for social good" community than among the organization's own supporters, it certainly raised some important questions about the potential trade-off of encouraging online support at the expense of offline support, and of the growing value of influence relative to other contributions and individual can make.

We explored many of these same questions in a study that Georgetown University's Center for Social Impact Communication conducted last summer in partnership with Waggener Edstrom Worldwide. We wanted to gain insights into the "engagement life cycle" (from learning about a cause, to deciding if and how to support it, to perceptions of personal impact) among the highly desirable group of individuals who are both active participants in social media and active supporters of charitable organizations and campaigns. The "Digital Persuasion" survey, fielded among 2,000 American adults, yielded a wealth of nuanced data and further illuminates some important trends.

Here are three takeaways for nonprofits that may be considering the best approach to engaging their supporters online:

People learn about causes from social media—whether they support them online or off. There are distinct categories of supporters that emerged in our research, including people who continue to support causes online only and people who support offline only. However, there was a universal way that these individuals first hear about the causes and charities they support: social media. For both groups, social media trumped all other sources of information—online news sites, friends or family in person or via email, and traditional media.

Like it or not, the Facebook newsfeed has become a vital piece of real estate, and organizations must think about ways to ensure that their information will appear where their supporters are looking. A "Like" does allow an organization to claim a piece of that newsfeed (however fleeting), as do a number of other online actions, including commenting on, sharing, or posting content. Discouraging these types of actions among your current supporters only limits your exposure in the very places where people are most readily exchanging information today; it's akin to asking a reporter not to write about you or letting your website domain expire.

Most people who can take further action will take further action. Campaigns such as UNICEF's paint a bleak picture of online supporters. They are alternately categorized as lazy, bored, or selfish. In reality, a majority of our survey respondents (55 percent) reported that they were inspired to take further actions to support a cause after supporting it through social media. Among the actions they were compelled to take, donating money (68 percent); volunteering (53 percent); and donating clothing, food, or personal items (52 percent) occurred most frequently. Interestingly, for those who did not take further action, it wasn't because (as is often reported in criticism of so-called slacktivists) they felt they had done enough or that "Liking" was a substitute for other kinds of support. It was, quite simply, that they didn't have the money (59 percent) or the time (45 percent) to support the organization in other ways.

When an organization such as UNICEF tells its supporters that it's either money or nothing, it's missing out on valuable opportunities to cultivate a captive audience—those who may not have the funds or time to give now but who would give in the future.

We also were able to pinpoint the types of content that triggered people to make that leap from online support to offline. Respondents reported that stories (56 percent), videos (41 percent), and photos (40 percent) were important in motivating offline action, as well as seeing family and friends in their networks also taking action (39 percent). As organizations continue to think through their content strategies across the various social media platforms, it's important to consider what types of content will compel the actions you want your supporters to take.

It's all about influence. Perhaps the worst misconception about individuals who support causes through social media propagated by these types of campaigns is that they don't understand the difference between a virtual "Like" and a real dollar. Our study shows that they do, in fact, know the difference; they also inherently understand something that many organizations are beginning to acknowledge and embrace: the value of influence.

More than three quarters of our respondents (76 percent) reported a desire to influence others to care about the causes they care about. They deemed it more important than being seen as knowledgeable about charities and causes (55 percent), or being seen as charitable (51 percent). And this desire to influence others extends to the types of actions they are willing to take online in support of causes. More than half of respondents (54 percent) "Liked" a cause on Facebook so that they could influence friends and family to also "Like" the cause. The number one reason that people reported sharing information about causes with their social networks was to influence others to support the causes.

Given what we know about how people are accessing information about causes today and how they make decisions about supporting those causes, organizations should be encouraging this kind of social sharing—not writing it off as secondary to a financial donation. Provide online supporters with the tools and inspiration to share your organization's story, and recognize—rather than reprimand—them for their efforts.

Sent with Reeder


Met vriendelijke groet,
Best regards,
Henk J.Th. Van Stokkom

Wednesday, June 12, 2013

Schendingen van mensenrechten door landgrab in Ethiopië

Vice Versa

ethiopia_pol99Ethiopië is een donor darling van het Westen, waaronder Nederland, die bij de top vijf van meest spenderende donoren aan het land behoort. Begin dit jaar bezocht minister Ploumen het land en deze zomer zal de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Tweede Kamer haar voorbeeld volgen. Ploumen was erg enthousiast over de mogelijkheden voor handel en investeringen door het Nederlandse bedrijfsleven gecombineerd met hulp aan dit land. Maar niet iedereen profiteert van de handel, betoogt Guus Geurts. Hij ging op onderzoek uit en kwam erachter dat er in veel Ethiopische gebieden sprake blijkt te zijn van schending van mensenrechten als gevolg van grootschalige landbouwinvesteringen.

Ethiopië trekt zowel binnenlandse als buitenlandse investeerders aan. Om export van landbouwproducten mogelijk te maken heeft het land de deuren wagenwijd geopend voor buitenlandse investeerders (via langdurige leasecontracten) in zogenaamd marginaal of ongebruikt land. Daarnaast investeert de Ethiopische overheid zelf in grootschalige suikerrietplantages en suikerfabrieken. Ook zijn binnenlandse investeerders betrokken bij het op lange termijn leasen van grote stukken land. Qua areaal is de verdeling volgens Oakland Institute ongeveer 50% buitenlandse en 50% binnenlandse investeringen. Deze 'handel' biedt echter niet aan iedereen voordelen.

Ontwikkeling of gedwongen verhuizing?

De investeringen leiden tot vele schendingen van mensenrechten onder de lokale bevolking, in het bijzonder onder inheemse volkeren waaronder de Anuak, de Afar (in de Awash vallei) en volkeren die in de Omo-vallei wonen. Al deze volken leven als als herders en combineren deze levenswijze met kleinschalige landbouw en visserij. Ze worden ook wel (agro)pastoralists genoemd. De Ethiopische overheid voert een actief programma om deze dunbevolkte gebieden tot 'ontwikkeling' te brengen. Men heeft namelijk besloten dat deze volkeren hun 'achterlijke nomadische levensstijl' moeten opgeven en mee moeten in de vaart der volkeren. Zo verklaarde wijlen president Zenawi in 2011 : 'I promise you that, even though this area is known as backward in terms of civilization, it will become an example of rapid development.'

Deze 'ontwikkeling' houdt in dat de Ethiopische overheid met geweld en intimidatie door leger en politie, de lokale bevolking dwingt hun land en hun traditionele nomadische levensonderhoud te verlaten en zich te vestigen in dorpen, ook wel villagization genoemd. Hun vee dienen ze (grotendeels) te verkopen, en men kan als men geluk heeft als arbeider op aan te leggen plantages of in de (suiker)fabrieken aan de slag. Daarbij wordt er voedselhulp en drinkwater geboden, en worden er scholen en gezondheidscentra gebouwd of beloofd. Volgens Human Right Watch gaat het om 1,5 miljoen mensen die geëvacueerd zijn sinds 2010.

Naast het brengen van ontwikkeling is het doel van deze evacuaties vooral om het land vrij te maken voor grootschalige geïrrigeerde landbouw, goudwinning en oliewinning. Op deze manier kunnen exportdollars worden verdiend. Wat betreft landbouw zijn belangrijke exportgewassen suikerriet, palmolie en katoen. Uit een artikel van the Ethiopian Sugar Corporation bleek dat de te produceren suiker niet alleen bestemd is om zelfvoorzienend in suiker te worden, wat men nu nog niet is, maar dat Ethiopië binnen drie jaar bij de top 10-suikerexporteurs wil behoren. Meer dan de helft van de geplande suikerproductie zal dan geëxporteerd worden. De overheid zal hiervoor onder andere gebruik maken van Indiase suikerbedrijven die het in beslag genomen land voor zeer lage bedragen langjarig kunnen leasen. Ze biedt daarbij talloze belastingvoordelen aan de investeerders die het land voor zeer lage lease-bedragen kunnen huren.

Uit een rapport van Oakland Institute blijkt verder dat de Ethiopische overheid wel een erg positief beeld naar de buitenwereld schept. Zo is er geen 'unused' of marginaal land in Ethiopië. Herders grazen periodiek met hun vee op het land om zo overbegrazing te voorkomen en/of men past shifting cultivation toe waarbij sommige stukken land een tijd braak liggen. Ook wordt het land gebruikt voor het verzamelen van brandhout en bouwmateriaal.

Verder is er – in ieder geval in de  Awash- en Omo-gebieden – nauwelijks sprake van vrijwillige medewerking en instemming door de lokale bevolking. Er vindt geen of een zeer gebrekkige consultatie met de bevolking plaats. Dit is in strijd met internationale verdragen. Veel mensen zeggen nog liever te sterven dan te vertrekken. Er zijn vele getuigenissen dat de bevolking door leger en politie met geweld en bedreigingen wordt geïntimideerd, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het rapport "What Will Happen if Hunger Comes?" Abuses against the Indigenous Peoples of Ethiopia's Lower Omo Valley van Human Rights Watch ) De stamoudsten en leiders worden eruit gepikt, gearresteerd en soms langdurig gevangen gezet. De angst onder de bevolking die zo ontstaat, zorgt ervoor dat ze niet meer durven te protesteren. Ook is er een grote militaire aanwezigheid in het Awash-gebied (Afar) en is het betreffende gebied in de Omo-vallei – met inzet van politie en leger – ontoegankelijk voor buitenlanders. In plaats van toestemming te vragen verschijnen de bulldozers vaak onverwachts om het land bouwrijp te maken. Hierbij worden natuurgebieden, bomen, landbouwgrond (soms met oogstrijpe gewassen) en volle voorraadschuren vernietigd. Vee en bijenkorven werden hierbij gestolen.

Landgrab rond de Awash-river

In december 2012 bezocht ik de Omo vallei en Awash. Daar sprak ik Sabira Hassan en Houmad Hamad Ali, twee vertegenwoordigers van het Afar-volk. Ze vertelden dat het hele gebied dat rond de Awash-rivier ligt is aangewezen om te worden verleased aan buitenlandse investeerders. Rond Aisaita zijn nu al grote suikerrietplantages aangelegd en is er een suikerrietfabriek gebouwd door een Indiase investeerder. Verder wil Ethiopië met geïrrigeerde teelt van katoen een grote exporteur op de wereldmarkt worden. Rond Aisaita is drie miljoen hectare beschikbaar voor investeerders, waarvan één miljoen voor katoenteelt.

Het betekent dat dit nomadenvolk geen toegang meer heeft met hun vee tot de rivier, en dat deze manier van levensonderhoud dus gedoemd is te verdwijnen. Sabira Hassan is bang: 'Eerst zal het vee sterven en daarna de mensen.' Ze spreekt zelfs van een genocide die zich de komende tien jaar zal voltrekken.  Tot 2008 hadden de stamoudsten nog het recht om hun mening te geven over dergelijke projecten en was consultatie verplicht. Maar door een nationale wetswijziging hoeft men de lokale bevolking sindsdien niet meer te raadplegen. Mensen die protesteren worden gearresteerd; er zitten nu minimaal 200 mensen in de gevangenis in verband met deze problematiek, vertelt Hassan. Ook is de militaire aanwezigheid flink opgevoerd mede om de belangrijke weg(enbouw) op de lijn Addis – Djibouti te bewaken. Bij eerdere gevechten tussen militairen en de lokale bevolking zijn 20 tot 30 mensen gedood. De banen in de suikerindustrie worden overigens ingenomen door Indiase werknemers, dus alternatief werk is er voorlopig ook niet. Ook levert de omgang van de Indiërs met de lokale bevolking veel problemen op.

De twee Afar-mensen werken met een Franse ngo samen in een project voor scholen en zonnecellen. Personeel van de Franse ambassade zou in december op bezoek komen om de projecten te bezoeken. Een uitgelezen kans om deze problematiek aan te kaarten, stelde ik voor. Maar nee, dan liep men kans ook het geld voor deze projecten te verliezen. Dus hielden Hassan en Hamid Ali zich tijdens deze gesprekken verre van gevoelige politieke zaken. Daarbij heeft de Franse staat, volgens hen, via Franse bedrijven in de Telecom grote mogelijke commerciële belangen en kansen in Ethiopië. Dus om die niet in gevaar te brengen, ziet men dit soort problematiek, maar even door de vingers. Ook hebben de Franssen hun grootste buitenlandse militaire basis gevestigd is Djibouti, hun voormalige kolonie.

Schendingen van mensenrechten in de Zuidelijke Omo-vallei

De zuidelijke Omo-vallei is een toeristische trekpleister. Het gebied ligt in het uiterste zuidwesten aan de grens met Kenia en Zuid-Soedan. Zowel aan de oost- als westoever van de rivier wonen verschillende inheemse volkeren die sterk aan hun traditionele manier van levensonderhoud en cultuur vasthouden. Dit komt mede omdat het gebied jarenlang zeer slecht bereikbaar was. Maar de afgelopen jaren zijn veel toegangswegen geasfalteerd of verhard. Het nadeel van deze verbeterde wegen is dat ze het gebied niet alleen ontsluiten voor onafhankelijke toeristen, maar ook voor toekomstige grootschalige landbouw, mijnbouw en oliewinning. Het is dus maar de vraag hoe lang deze volkeren hun traditionele levensonderhoud nog kunnen uitoefenen.

Om meer te weten te komen over Ethiopische plannen in dit gebied, sprak ik in Jinka Douglas Burji, een vertegenwoordiger van één van de volkeren. Het gesprek vond uit veiligheidsoverwegingen op mijn hotelkamer plaats. Hij zei dat de overheid in het gehele gebied spionnen had gestationeerd. Dus iedere gids of schoenenpoetser zou een informant kunnen zijn. Ik was verrast dat Douglas zo goed op de hoogte was van de plannen voor het gehele gebied. Op mijn kaart tekende hij het geplande gebied in waar – binnen het Kuraz- suikerproject – plantages zouden worden aangelegd en waar de suikerrietfabrieken waren gepland. Ook gaf hij aan welke inheemse volkeren hierbij hun land kwijt zouden raken de komende vijf jaar. Wat hij aanwees was schokkend: grote delen van de leefgebieden van zes inheemse volkeren zouden worden beplant met suikerriet, ook zouden er zes fabrieken worden aangelegd waarvan er één in aanbouw is bij Hana Mursi, niet ver van het Bodi-dorp dat we bezochten. Om de akkers te bevloeien worden er irrigatiekanalen en dammen in de Omo-rivier – zoals de zeer controversiële Gibe III-dam – aangelegd. Zelfs een deel het Mago National Park en een groot deel van het Omo National Park aan de westzijde van de rivier, zullen volgens plan worden ontgonnen voor deze plantages. Ook buiten de genoemde nationale parken zal er volgens Douglas veel primair natuurgebied worden vernietigd. Een landkaart in een rapport van Human Right Watch bevestigt dit. Daarnaast worden in het Ethiopische zakentijdschrift Addis Fortune de plannen van het Kuraz-sugar project in de Omo-vallei verder uitgelegd vanuit een perspectief van de Ethiopische overheid.

Uit een Italiaanse videofilm in de Italiaanse krant La Stampa, blijkt dat er naast suikerriet- ook palmolieplantages zijn aangelegd, die bestemd zijn voor de export van biobrandstof. Hierbij zijn o.a. het Italiaanse bedrijf OBM en FRI El Ethiopia betrokken.

Volgens Burji en Human Right Watch werden vanaf eind 2012 al een deel van de Bodi-dorpen aan de oostoever ontruimd, daarna zijn vanaf begin dit jaar de Mursi aan de beurt. Later zullen volgens hem aan de oostkant de Daasanach, Kwegu (Muguji) en waarschijnlijk de Karo hun huidige grondgebied (deels) verliezen. Aan de westoever wacht de Suri en Nyangatom hetzelfde lot.  In totaal gaat het om minimaal 90.000 mensen die verplicht hun nomadenbestaan moeten verlaten en in dorpen gaan wonen. Volgens Human Right Watch  zullen in totaal 200.000 inheemse mensen in de Omo-vallei grote nadelen ondervinden van dit project.

Over de zeer gebrekkige of politieke gekleurde milieu – en sociale effectrapportages rond de Gibe-Dam in de Omo-rivier werd ook een kritisch rapport gepubliceerd door Berkeley University en de ARWG. Deze Gibe III-dam en de daarmee samenhangende irrigatieprojecten brengen niet alleen het Omo-gebied en haar bevolking in gevaar, maar ook Lake Turkana in Kenia wordt ernstig bedreigd. Beide gebieden zijn World Heritage Sites. Het Turkana-meer zal als de irrigatieplannen doorgaan te maken krijgen met veel minder instroom van water uit de Omo-rivier. Het peil zou met meer dan 20 meter kunnen zakken en er wordt al gewaarschuwd voor Aralmeer-achtige toestanden. Van dit meer zijn nu 300.000 mensen afhankelijk voor hun bestaan. Het gaar hierbij vooral om inheemse nomadische volkeren als de Turkana, Samburu en Rendille. Ondanks waarschuwingen van o.a. Friends of Lake Turkana heeft dit nog niet tot felle protesten van de Keniaanse overheid bij Ethiopië geleid.

Naast ontruimingen om exportgerichte landbouw mogelijk te maken, worden er ook dorpen ontruimd om goudwinning mogelijk te maken. Suri die (aan de Westoever van de Omo) weigerden echter te vertrekken.  Hierop heeft het Ethiopische leger. Hierbij kwamen in totaal 179 mannen, vrouwen en kinderen om. In februari kreeg ik een bericht van Douglas Burji. Hij vertelde me dat het Ethiopische leger op 4 oktober 2012 de dorpen Cholowamale en Garsana had uitgemoord.  Hij zond me over  -  waarschijnlijk – dezelfde wreedheden al eerder in januari een email, die ik breed verspreide naar de internationale en nationale media. CNN plaatste dit bericht als een niet geverifieerd artikel op haar website. Volgens de website indigenouspeoplesissues.com waren er in mei 2012 57 tot 62 Suri vermoord, omdat zij of andere Suri niet weigerden te vertrekken om aanleg van suikerrietplantages aan te leggen. De berichten zijn echter niet geverifieerd door Westerse journalisten.

Hoe nu verder?

In Nairobi sprak ik in januari NRC- en Radio 1-correspondent Koert Lindijer over genoemde massamoorden. Hij had navraag gedaan bij bevriende correspondenten in Addis Ababa. Zij wisten wel ongeveer van deze problemen, maar niemand had tot nu toe de berichten in het gebied kunnen verifiëren. In overleg met de Afrikaredactie van NRC besloten ook zij nog niet te publiceren. Wel publiceerden organisaties als the Oakland Institute, Survival International en de Friends of Lake Turkana op hun websites over de problemen rond de aanleg van de plantages en de bouw van de Gibe III-dam. Maar dit heeft nog niet tot veel internationale aandacht en druk op Ethiopië geleid.

Een teleurstelling was de reactie van een medewerker van een Belgische ambassade die ik een paar dagen na het interview met Douglas Burji, toevallig tegenkwam in de Omo-vallei. Hij zei dat westerse druk op de Ethiopische overheid waarschijnlijk weinig zou uithalen. In het verleden heeft men tegen kritische westerse donoren gezegd dat men hun geld niet nodig had als men te kritisch werd. Lindijer bevestigt dit en denkt dat deze mensenrechtenschendingen voor de overheid 'minor issues' zijn, op weg om exportdollars binnen te halen.

Desselegn Rahmato van het Forum for Social Studies in Addis Abeba, die een kritische publicatie schreef voor de IS Academy, spreekt ook  over de veel mindere kritische houding van de EU en in het bijzonder Nederland tegenover landgrab. Nederland stond volgens hem lang positief bekend als een land dat opkwam voor mensenrechten, maar daar is de laatste jaren weinig van over. Maar erger is nog dat de huidige weinig kritische hulprelatie de schending van mensenrechten zelfs mede faciliteert. Ethiopië besteedt namelijk een deel van westers ontwikkelingsgeld voor hun sociale programma's, zoals genoemde villagization-programma wat valt onder het Protection of Basic Services programme. Nederland hoort bij de top vijf van donoren aan Ethiopië, dus onze hulp zou indirect mee kunnen werken aan deze gewelddadige ontruimingen.

Ministers Ploumen en Timmermans zeggen echter dat er sinds 2011 geen Nederlands hulpgeld meer naar dit PBS-programma gaat. In hun beantwoording van SP-kamervragen over deze problematiek, verklaren ze verder dat er 'geen overtuigende bewijzen (zijn) dat er systematisch en op grote schaal mensenrechtenschendingen plaatsvinden en de claim van dwang kon niet worden bevestigd'. Wel erkennen zij problemen in de communicatie en de compensatie aan de getroffen volkeren. Impliciet geven ze in deze beantwoording aan dat ze het gedwongen op moeten geven van het nomadenbestaan, niet als probleem zien. Als men maar gecompenseerd wordt. Opvallend is verder dat men 'geen voorstander is van het ongeclausuleerd hanteren van de term landroof. Daarvoor is de problematiek te complex. Specifieke grootschalige investeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden een positief effect hebben op de landbouwproductie en armoedebestrijding.'

Deze weinig kritische insteek is ook te lezen in een artikel in de Volkskrant over het bezoek van Ploumen aan Ethiopië is. Ze benadrukt hierin vooral de zegeningen van handel en investeringen via het bedrijfsleven, en zegt dat ontwikkelingshulp zal verdwijnen. Voor volkeren die buiten de globaliserende economie met hun eigen hulpbronnen op duurzame wijze in hun eigen levensonderhoud willen voorzien en daarbij hun tradities in stand willen houden, lijkt in deze filosofie minder plek.

Om positief te eindigen, komen er nu bijna wekelijks kritische rapporten en berichten naar buiten, die meer internationale druk kunnen faciliteren. Zo haalt mensenrechtenadvocaat en publicist Gordon Bennett snoeihard uit naar de Britse overheid omdat ze – als 2e donor van het land – weigeren kritiek te uiten op de schending van mensenrechten in de Omo-Vallei.  Positief is ook dat XminY Solidariteitsfonds een projectaanvraag van Douglas Burji positief heeft gehonoreerd. Hij zal de komende maanden in het geheim de misstanden in het gebied gaan vastleggen op film. Ik maak me grote zorgen over zijn veiligheid, maar hopelijk lukt het hem deze film tot een goed einde te brengen. Zijn hoop is dat als deze beelden het Westen bereiken er wel voldoende protest los komt vanuit de internationale gemeenschap om de plannen van de Ethiopische overheid en de buitenlandse investeerders in de Omo-vallei, te stoppen.

Guus Geurts is beleidsgericht milieukundige, publicist en fotograaf, o.a. auteur van het boek 'Wereldvoedsel – pleidooi voor een rechtvaardige en ecologische voedselvoorziening', www.guusgeurts.nl

Sent with Reeder


Met vriendelijke groet,
Best regards,
Henk J.Th. Van Stokkom