Thursday, April 5, 2012

Why the golden era for overseas aid is over - for now | Larry Elliott

Global development: Poverty matters blog | guardian.co.uk

The financial climate is now a lot more hostile, and politicians in rich countries are finding it hard to justify spending more on poor people in poor countries when they are cutting spending on poor people at home

It hardly comes as a massive shock that flows of aid were down last year. No western country has been left unscathed by the downturn of the past five years and that financial pressure is reflected in the development assistance figures released by the Paris-based Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD).

Cuts to aid budgets in Spain and Greece - two countries where the belt-tightening has been severe - were of the order of 40%, but countries that have weathered the storm more easily were also less generous last year. Austria cut its aid budget by more than 14%, France by 5.6% and there was even a small reduction of 0.8% in UK financial assistance.

The big picture was that aid flows fell by $3.4bn (£2.14bn) in real (inflation-adjusted terms) to $133bn in 2011. According to Oxfam, once exceptional factors such as the timing of debt relief are stripped out, it was the first fall in development assistance since 1997.

What do the figures tell us? In terms of the UK, not all that much. The government is still on course to hit its target of increasing aid to 0.7% of national income by 2013: the intention was always to have a big jump in assistance between 2012 and 2013.

Globally, however, the OECD data does suggest that the golden era for aid is now over, for the time being at least. Pledges made at Gleneagles in 2005, when the economic outlook was benign and western countries were flush - have not been met. The financial climate is now a lot more hostile, and politicians in rich countries are finding it hard to justify spending more on poor people in poor countries when they are cutting spending on poor people at home.

Apart from the budgetary pressures, there are a number of reasons why western donors are making less of an effort than they were in the middle of the last decade. One is the sense that parts of the developing world are doing fine and therefore don't need the help they once did. This is a pretty shallow argument, since what applies to China does not apply to the poorer countries of sub-Saharan Africa, which have enormous physical and human infrastructure needs.

A second reason is that there is no individual or government in the west that is pushing the aid agenda in the way that Gordon Brown and Tony Blair once did. Finally, it has to be said that the fizz has gone out of the anti-poverty campaign groups. They were making a big fuss today when the OECD aid figures came out, but need to have a look at their own performance, which in recent years has been distinctly lacklustre. Even in the good years, politicians had to be pushed into action, and this was nearly always the result of public demands for change orchestrated by development groups. Until the spirit and the energy that led to Jubilee 2000 and Make Poverty History is rekindled, western politicians will be able to get away with breaking their promises.


guardian.co.uk © 2012 Guardian News and Media Limited or its affiliated companies. All rights reserved. | Use of this content is subject to our Terms & Conditions | More Feeds

Sent with Reeder


 (verzonden vanaf tablet)

If your happiness is based on always getting a little more than you've got...

Seth's Blog

then you've handed control over your happiness to the gatekeepers, built a system that doesn't scale and prevented yourself from the brave work that leads to a quantum leap.

The industrial system (and the marketing regime) adore the mindset of 'a little bit more, please', because it furthers their power. A slightly higher paycheck, a slightly more famous college, an incrementally better car--it's easy to be seduced by this safe, stepwise progress, and if marketers and bosses can make you feel dissatisfied at every step along the way, even better for them.

Their rules, their increments, and you are always on a treadmill, unhappy today, imagining that the answer lies just over the next hill...

All the data shows us that the people on that hill are just as frustrated as the people on your hill. It demonstrates that the people at that college are just as envious as the people at this college. The never ending cycle (no surprise) never ends.

An alternative is to be happy wherever you are, with whatever you've got, but always hungry for the thrill of creating art, of being missed if you're gone and most of all, doing important work.

Sent with Reeder


 (verzonden vanaf tablet)

Ontwikkelingshulp moet radicaal vernieuwen

Vice Versa - vakblad over ontwikkelingssamenwerking

Wiet Janssen maakte onlangs korte metten met het proefschrift van Rutger van den Noort. Promotor Guus Berkhout geeft een reactie. Volgens hem is de boodschap van het proefschrift volstrekt helder: het moet helemaal anders. Hulp zou veel meer dan nu gericht moeten zijn op economische groei. Maar volgens Berkhout hebben we te maken met een 'conservatieve sector die weinig bereid is zichzelf te transformeren.'

De standaard boodschap van de ontwikkelingshulpsector aan publieke en private financiers komt neer op: (1) we doen het goed en (2) we willen meer geld. De werkelijkheid laat echter een heel ander beeld zien, een beeld van versnippering en verspilling.

De ontwikkelingshulpsector is uitermate complex en verkokerd. Te vaak overschaduwt competitie de samenwerking tussen overheden, non-gouvernementele organisaties, kerkelijke instanties en filantropische organisaties. De grote verscheidenheid aan actoren volgen primair hun eigen doelen, in plaats van met elkaar een gezamenlijke agenda uit te voeren. Een voorbeeld: in Tanzania werken er zo'n 10.000 ngo's die allemaal met elkaar strijden om de pot met ontwikkelingsgeld. Men is meer bezig met zichzelf dan met de mensen waar het om gaat.

Dat blijkt ook overduidelijk uit de cijfers. In de afgelopen 25 jaar is er wereldwijd € 2000 miljard aan ontwikkelingshulp uitgegeven, maar het aantal mensen dat onder de armoede grens leven is niet afgenomen en ligt nog steeds boven de 2.5 miljard. Als we China niet meerekent neemt het aantal armen zelfs toe! De recente, nogal demagogische, lobby van de Nederlandse hulpindustrie voor het behoud van hun subsidies, is dan ook een gênante vertoning.

De boodschap in het proefschrift van Rutger van den Noort is volstrekt helder: 'Sector het moet in de toekomst helemaal anders'. De sector zou ontwikkelingslanden in staat moeten stellen om zichzelf uit de armoede te trekken. Dit betekent dat ontwikkelingshulp veel meer dan nu gericht moet zijn op het bevorderen van economische groei en voorts dat alle lagen van de bevolking daarvan profiteren. Na de vele negatieve publicaties over ontwikkelingshulp een uitermate constructieve boodschap vanuit de wetenschap.

Maar de realiteit is dat we te maken hebben met een conservatieve sector die weinig bereid is zichzelf te transformeren. Zo langzamerhand zie ik steeds meer signalen dat de sector helemaal niet geïnteresseerd is om de armoede de wereld uit te helpen. Men lijkt vooral gefocust op de eigen toekomst: meer ellende betekent meer inkomsten. De feitelijk onjuiste weergave van het proefschrift door hulpverlener Wiet Jansen bevestigt helaas dat beeld.

Toekomstvisie ontbreekt

Naast de verregaande versnippering wordt de ontwikkelingshulpsector ook geplaagd door een onbegrijpelijke kortzichtigheid. Het proefschrift laat zien dat geld en goederen vanuit goedwillende donoren naar de ontvangers worden gestuurd via  een onoverzichtelijke kluwen aan onsamenhangende projecten, waarbij lange-termijn verankering zwak is of geheel ontbreekt.

In de ontwikkelingshulpsector is er groot gebrek aan een helder toekomstbeeld, een nieuw wenkend perspectief. Er is daardoor geen gezamenlijke route waarlangs de armoede wordt aangepakt. Hoe kunnen we er voor zorgen dat de lappendekens van geldstromen en projecten elkaar gaan versterken? Over die verandering gaat het proefschrift: meer resultaat met minder geld.

Nieuwe inzichten in armoede

Ontwikkelingslanden laten grote verschillen in inkomen zien. Het Delftse proefschrift maakt deze verschillen inzichtelijk met behulp van het 'Global Poverty Framework (GPF)', waarbij het inkomen per hoofd van de bevolking wordt uitgezet tegen het percentage armen in de bevolking (zie hiervoor de bijgevoegde illustratie). Het GPF laat zien dat er wereldwijd vijf groepen van landen zijn (clusters). Die vijf mondiale clusters verschillen significant van elkaar wat betreft armoede en inkomensniveau.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Saillant detail is dat Griekenland het armste land is van het rijkste cluster; Nederland zit bij de rijksten onder de rijken. De vijf clusters laten duidelijk zien dat ontwikkelingshulp geen eenheidsworst moet zijn, maar een aparte aanpak per cluster vereist. In de bijgevoegde illustratie worden de BRIC-landen apart zichtbaar gemaakt. Hieruit blijkt dat deze landen grote onderlinge verschillen vertonen en dus niet, zoals zo vaak gebeurt, op één hoop mogen worden gegooid.

Het is interessant om deze indeling in vijf clusters te vergelijken met de aanpak van de Wereldbank, waarbij alleen de informatie over het BNP per capita wordt gebruikt (World Bank Atlas Method, 2012). Door deze beperkte één-dimensionale aanpak positioneert de Wereldbank de clusters 4 en 5 in één groep omdat de absolute inkomens dicht bij elkaar liggen (zie illustratie). Een extra dimensie in de ordening laat zien dat de clusters 4 en 5 grote verschillen tonen in het percentage armen (ca. 30 %) en dus niet in één groep horen. Merk ook op dat het verschil tussen China en India nog groter is en 40% bedraagt.

Een belangwekkende ontdekking is dat de clusters op een mondiale ontwikkelingskromme liggen en dat ze zich in de tijd langs die kromme bewegen. In de afgelopen decennia hebben de landen in het rijkste cluster (cluster 1) de landen in de andere vier clusters ver achter zich gelaten. En, met uitzondering van China, hebben in die tijd de landen in het armste cluster (cluster 5) geen vooruitgang geboekt. Daarnaast laat het raamwerk zien dat er landen zijn die niet op maar duidelijk boven de armoedekromme liggen. Dit betekent dat daar het beschikbare inkomen naar een kleine groep rijken gaat, met als gevolg een onnodig hoog percentage armen.

Maar er zijn ook landen die duidelijk onder de armoedekromme liggen. Dit betekent dat daar de inkomens te veel genivelleerd worden, waardoor de economische groei achterblijft. Dit zijn uiterst belangrijke indicatoren die aangeven welke prioriteit in een ontwikkelingsland moet worden gekozen: bestuurlijke hervormingen gericht op een rechtvaardiger verdeling van inkomens of op economische hervormingen gericht op het verhogen van de economische groei of op beide.

Tenslotte laat het proefschrift ook nog de mondiale armoedekaart zien, waarop de geografische ligging van de landen in de vijf clusters zichtbaar wordt gemaakt. Aangrenzende landen met een groot verschil in welvaart zijn bronnen van grote sociale onrust en geweld.

In de toekomstige activiteiten voor vrede en veiligheid zou meer aandacht moeten uitgaan naar deze grensgebieden.

Versnelling armoedereductie

Om een zinvolle bijdrage te leveren aan de noodzakelijke bestuurlijke en economische hervormingen moet de ontwikkelingshulpsector radicaal worden vernieuwd. Het Cyclisch Innovatie Model geeft aan dat daarvoor drie complementaire leiderschapstaken met elkaar moeten worden verbonden: het formuleren van een toekomstbeeld (waar willen we naar toe met de ontwikkelingshulpsector?), het ontwerpen van een transitiepad (hoe gaan we dit aanpakken?) en het toepassen van een cyclisch procesmodel (hoe gaan we de veranderingen daadwerkelijk realiseren?).

Het procesmodel geeft aan met welke concrete activiteiten de ontwikkelingshulpsector, in nauwe samenwerking met het ontwikkelingsland in kwestie, zich moet gaan bezighouden: (1) wetenschappelijk onderzoek uitvoeren naar de technische en economische mogelijkheden van het ontwikkelingsland; (2) moderne technologieën aanpassen die toepasbaar zijn in de veelal beperkte infrastructuren van het ontwikkelingsland; (3) nieuwe producten ontwikkelen die nodig zijn in het ontwikkelingsland zelf, maar die ook nodig zijn om de concurrentiekracht van dat land te versterken en, tenslotte, (4) handelsrelaties opbouwen om de nieuwe producten onder eerlijke en concurrerende voorwaarden op de wereldmarkt te brengen.

Zo laat het proefschrift zien dat op een samenhangende manier een eigen kenniseconomie kan worden opgebouwd die een volwaardige rol speelt in de mondiale economie. Het is duidelijk dat deze nieuwe aanpak totaal andere vaardigheden eist van de ontwikkelingshulpsector. Het Cyclisch Innovatie Model voor de ontwikkelingshulpsector functioneert hierbij als een 'game-changing tool' voor de sector.

Aanbevelingen

Nederland is een filantropisch paradijs. Er zijn ongeveer een kwart miljoen organisaties (stichtingen en verenigingen) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel die private gelden inzamelen en uitgeven voor goede doelen, in totaal geschat op vier en een half miljard euro per jaar (onderzoek van de Vrije Universiteit van Amsterdam). Daarnaast geven we ook nog eens verplicht zo'n zelfde bedrag uit aan ontwikkelingshulp.

De politiek heeft er voor gekozen om hier focus aan te brengen en hulp te geven aan slechts 15 landen. Interessant is dat al die landen onder de armoede kromme liggen, hetgeen betekent dat de aandacht zich vooral zou moeten richten op economische versterking. Opmerkelijk is wel dat er landen bij zitten die in cluster 3 zitten (Indonesië en de Palestijnse gebieden) en dus veel welvarender zijn in vergelijking met de landen in de clusters 4 en 5.

Het proefschrift formuleert voor de Nederlandse beleidsmakers de volgende concrete adviezen:

1.     Formuleer een inspirerende toekomstvisie die aansluit bij de nieuwe inzichten over armoede en ontwikkel generiek armoedebeleid dat verschilt per cluster;

2.     Maak vervolgens het clusterbeleid specifiek door, in nauwe samenwerking met elk gekozen land in dat cluster, concrete ambities te kiezen en een meerjarig transitiepad in te richten (roadmapping);

3.     Formuleer nu pas de projecten, gebaseerd op de inzichten van het cyclisch procesmodel en breng binnen deze projecten synergie aan tussen de eerste geldstroom (overheid), tweede geldstroom (filantropie) en derde  geldstroom (bedrijfsleven) activiteiten;

4.     Meet de effectiviteit van het nieuwe beleid door jaarlijks de beweging van elk land langs de armoedekromme te monitoren; pas de aanpak aan als resultaten achterblijven (leerproces);

Tenslotte raad ik het kabinet Rutte aan om de Nederlandse bijdrage aan 'het vergroten van de veiligheid' en 'het verminderen van de ongelijkheid' in de wereld te optimaliseren door het beleid voor asielverlening, vredesmissies en ontwikkelingshulp sterk te integreren, zowel inhoudelijk als financieel.

Guus Berkhout, promotor van Rutger

Sent with Reeder


 (verzonden vanaf tablet)